Joodse clubgenoten

VVGA kreeg op 14 mei 1941 een brief (foto 1) van de regeringscommissaris voor Amsterdam, Voûte, met de boodschap dat het niet toelaatbaar was dat ontslagen joods gemeentepersoneel lid was van een sportclub van gemeenteambtenaren. 

Een brief met een boodschap van deze strekking (foto 2) werd 30 mei naar de 5 joodse leden gestuurd en hun lidmaatschap werd per 1 juni opgezegd (…).

Hoe verging het deze clubgenoten?

Drie van hen overleefden de oorlog, maar Cornelia Philipse en Jozeph Peper zijn in Auschwitz overleden.  

Op Internet, uit het VVGA Nieuws en in het stadsarchief van Amsterdam is in pensioen- en gezinskaarten en politierapporten het volgende over hen gevonden: 

Jozeph Peper

Geboren: 23-9-1921 te Amsterdam

Beroep: assistent-account

VVGA: op 10-8-1939 toegetreden als "gewoon lid, zwemmen, dhr. J. Peper, ambt. Stadsdrukkerij" . Speelde waterpolo en wordt ook vermeld bij een estafette zwemploeg.

Uit een politierapport d.d. 21-9-1941 van bureau Overtoom: 

Getrouwd in Westerbork op 25-2-1943 met Elsa Sara Neuburger. Zij overleefde de oorlog en is hertrouwd in 1948.

Overleden: 8-1-1944 in Auschwitz.

 

Cornelia Philipse

Geboren: 6-2-1919 te Amsterdam

Beroep: Verpleegster

VVGA: in de jaargangen 1936 t/m 1939 van het VVGA Nieuws komt haar naam niet voor. Het is vooralsnog onduidelijk van welke afdeling zij lid was.  

De brief van Cornelia werd p.a. (per adres) gestuurd naar Siegfried Adolf Noach (1914), die inspecteur bij de Joodsche Raad was. Noach verhuisde op 27-3-1943 naar het joods tehuis De Biezen in Barneveld. In dit tehuis zaten mensen die speciale bescherming genoten vanwege hun maatschappelijke rol. Op 21-4-1944 werd hij ingeschreven in Westerbork. Noach overleed in 1974 op Gran Canaria.

Cornelia Philipse is getrouwd met Jules Jacob Weijl op 2 september 1942 in Amsterdam.

Jules Jacob is geboren op 4-1-1915 te Amsterdam. Hij heeft op de Sj. O.H.S. gezeten  (Openbare Handels School). Van 1939-1941 was hij leerling aan de Amsterdamse Toneelschool. Hij heeft in de jaren 1941-1942 bij het Joodsch Kleinkunst Ensemble in de Hollandsche Schouwburg gespeeld. Jules Jacob Weijl is overleden op 16-7-1943 in Sobibor.

Op 15-8-1943 werd Cornelia (nog) gefouilleerd in Amsterdam en werd er 2,08 gulden opgetekend in een politierapport.  

Overleden:  3-9-1943 in Auschwitz.

 

De andere 3 personen die de brief kregen, overleefden de oorlog. Het zijn Morice Druijf, Abraham Peereboom en Hendrik Otto Levenbach; hieronder volgt hun levensloop. 

Morice Druijf

Geboren: 29-7-1909 in Amsterdam

Beroep: Klerk bij het girokantoor

VVGA: in 1939 wordt de naam Druijf in het VVGA Nieuws genoemd bij de afdeling biljarten.

Ontslagen bij de gemeente Amsterdam op 28-2-1941, maar dat is met “rechtsherstel” veranderd. Op 7-5-1945 heeft hij eervol ontslag gekregen.

Hij is op 1 april 1936 in Amsterdam getrouwd met Elisabeth van Loggem en had 2 kinderen.

Overleden: 5 oktober 1988 in Doorn.

 

Abraham Peereboom

Geboren: 25-11-1916 in Amsterdam

Beroep:  adjunct bureau Chef GEB

VVGA: speelde voetbal in het eerste elftal in 1935 en 1936 en vanaf 1937 (en 1938 en 1939) in het tweede.

Getrouwd in 1953 met Netty van Buren (1924 – 1996).

Moeder Roosje Peereboom-Neuburger overleefde de oorlog en overleed op 27-4-1985. Vader Marcus overleed in Auschwitz op 22-10-1942.  

In ieder geval tot 1954 stonden moeder Roosje en zoon Abraham op dezelfde adressen ingeschreven.

Overleden: 7-11-1981 in Amsterdam

 

Hendrik Otto Levenbach

Geboren: 25-9-1906 te Amsterdam

Beroep: leraar Engels MO

VVGA: in de jaargangen 1936 t/m 1939 van het VVGA Nieuws komt zijn naam niet voor. Het is vooralsnog onduidelijk van welke afdeling hij lid was.

Getrouwd, later gescheiden en opnieuw getrouwd.

Eervol ontslag 23-1-1970

Overleden in 1990 op 83 jarige leeftijd in Veenendaal.

Hij had 4 kinderen uit zijn eerste huwelijk, waaronder Wouter Otto Levenbach (geboren 4-5-1944) en deze is bekend als de zanger “Dave”. In een interview in Trouw (omstreeks 2012, toen Dave 68 jaar was) stond de volgende tekst over zijn vader:

Les 3: Laat niets onbesproken

"Mijn vader was joods. Een groot deel van zijn familie is vermoord in de kampen. Hij overleefde dankzij mijn moeder, die niet joods was. Tegen het einde van de oorlog, toen ook zijn huwelijk geen bescherming meer bood, doken ze onder in de buurt van Ermelo.

Mijn vader heeft over die tijd nooit iets gezegd. Never explain, never complain. Na de oorlog werd hij protestants. Ik ben Nederlander, en verder niks, klaar. Dat was zijn houding.

Ondertussen las ik als jongen alles wat los en vast zat over de oorlog. Dat zag mijn vader natuurlijk wel, maar hij ging er nooit op in. Heel jammer, het had ons misschien nader tot elkaar kunnen brengen.

Twee nichten van hem waren teruggekomen uit het kamp en wij voelden aan: zeg daar maar niks over. Bij een van hen kwamen we wel eens over de vloer, ze woonde in Arnhem, de andere was, geloof ik, naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Vaak had ik de aanvechting om te vragen hoe het was geweest in die kampen. Bij een jongen van veertien is dat misschien een soort morbide nieuwsgierigheid, het zou ook kunnen dat dàt mijn obsessieve belangstelling voor de oorlog dreef. 

Met vriendjes jatte ik drop bij een drogist in ons dorp die fout was geweest in de oorlog. Ik had het idee dat ik hem op die manier kon straffen. Toen mijn vader ervan hoorde, heeft hij me streng toegesproken en uitgelegd dat deze man vast vrij was omdat hij geen ernstige dingen had gedaan. En dat het ongepast was hem te pesten als justitie zijn werk had gedaan. "

 

Tweede Wereldoorlog Overzicht